In het midden van de 17e eeuw sterft de tak Bronckhorst-Batenburg in mannelijke lijn uit en komen de Merode’s in het bezit van de heerlijkheid Stein door het huwelijk van Anna Maria Sidonia van Bronckhorst-Batenburg met Florens de Merode. Ze krijgen twee zonen, Ferdinand en Maximiliaan. Florens heeft in 1650 de titel graaf de Merode toebedeeld gekregen van de Spaanse koning en hij was in bezit van onder meer de feodale heerlijkheden Stein, Batenburg, Pietersheim, Odenkirchen, Westerlo en Duren. De oudste zoon Ferdinand had slechts een dochter, Isabella Margaretha en toen hij in 1653 voortijdig stierf erfde zij het markizaat Westerloo. Om de erfenis onverdeeld in de familie te houden zag haar oom en voogd Maximiliaan de Merode zich “ gedwongen” haar te huwen, zijn volle nicht dus. Het kostte hem lang onderhandelen met de bevoegde kerkelijke instanties. De eerste paus weigerde maar de tweede, paus Innocentius, heeft dispensatie verleend, mede onder betaling van een flinke geldsom. In 1665 heeft het huwelijk tussen oom en nicht kunnen plaatsvinden: hij was 38, zij was 16. Uit dit huwelijk werden vier kinderen geboren. Slechts een zoon overleefde: Jean-Philippe-Eugene.
Borchard de Kinsky, drost van Meurs, begon in 1689 het proces aan het Rijkskamergerecht van Wetziar. Het proces bleef slepen en voor het tot een beslissing kwam stond hij tegenover de geduchte tegenstander in de persoon van generaal-veldmaarschalk Johan Philips Eugenius de Merode, kleinzoon van Florens de Merode, rijksgraaf en markies van Merode-Westerloo, grande van Spanje, ridder van het Gulden Vlies, keizerlijk kamerheer, lid van de geheime raad van de keizer, enz., enz. Gedurende zijn leven maakte Borchard de Kinsky niet de geringste kans en hij stierf in 1724 zonder feitelijk iets bereikt te hebben. De markies de Merode stierf in 1732 en liet slechts minderjarige kinderen na. De kans was nu gunstig en de kinderen de Kinsky sloten zich aaneen om het kostbare proces door te zetten. Op 23 maart 1735 deed het keizerlijk Kamergerecht te Wetzlar een voor hen gunstige uitspraak. Behalve het verlies van de heerlijkheid werd de erven de Merode een schadevergoeding van 8000 gulden Brabantse valuta opgelegd. Het vonnis werd op 12 januari 1740 door een keizerlijke commissie uitgevoerd. De Merodes hadden geen recht meer op de heerlijkheid en het kasteel. De sleutels, archieven en registers werden gevorderd. Het vonnis werd voorgelezen en de beambten werden van hun eed van trouw ontslagen.
Boven de zogenaamde witte ingangstoren van de voorburcht staat het wapen van de Merode’s evenals in de windvaan, die op het mansardedak geplaatst is. Aangezien op het schilderij uit 1728 dit dak nog niet aanwezig is en de laatste heer van Merode in 1732 overleed, kunnen we de witte toren vrij nauwkeurig dateren op 1730.